Uitspraak 201709125/1/V3


Volledige tekst

201709125/1/V3.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2017 in zaak nr. NL17.3055 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling, van wie de gemachtigde ingevolge artikel 8:36a van de Awb verplicht is om beroep langs elektronische weg in te stellen, niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij de gronden van zijn beroep onverschoonbaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn in het digitale dossier heeft geplaatst.

2. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank de termijnoverschrijding ten onrechte onverschoonbaar heeft geacht aangezien de rechtbank heeft erkend dat zijn gemachtigde, nadat zij de zaak had overgenomen van de vorige gemachtigde, die het beroep bij de rechtbank had ingediend, geen taak toegewezen heeft gekregen in het digitale dossier dat zij gronden moest indienen.

3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat op 13 juni 2017 in het digitale dossier aan de vorige gemachtigde van de vreemdeling de taak is toegewezen om de ontbrekende gronden van het beroep uiterlijk op 11 juli 2017 in te dienen. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de opvolgende gemachtigde, nadat zij de zaak had overgenomen, deze taak niet in het digitale dossier aantrof.

Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van de vreemdeling desgevraagd vermeld dat de rechtbanken op verschillende manieren werken, maar dat vaak met takenbalken wordt gewerkt. Verder heeft zij vermeld dat zij de taak, dat zij gronden moest indienen, in het digitale dossier niet in de takenbalk heeft gezien.

3.1. Gelet op het voorgaande, moet het ervoor worden gehouden dat op 13 juni 2017 de taak om de ontbrekende gronden van het beroep uiterlijk op 11 juli 2017 in te dienen is geplaatst in het digitale dossier onder "Taken". Dit komt overeen met de werkwijze, zoals die is neergelegd in de op de website van de Rechtspraak gepubliceerde Werkinstructie voor vreemdelingenadvocaten. Verder staat vast dat de gemachtigde van de vreemdeling de zaak op 16 juni 2017 heeft overgenomen en dat zij in het digitale dossier niet de taak aantrof om de gronden in te dienen.

3.2. Aan het procederen via een digitaal systeem moet de eis worden gesteld dat het gebruik ervan duidelijk en eenduidig is. Indien, zoals beschreven in voornoemde werkinstructie, een verzuim, waartoe het alsnog indienen van de gronden wordt gerekend, in het digitale dossier via het onderdeel "Taken" dient te worden hersteld, dan moet een gemachtigde erop kunnen vertrouwen dat in alle gevallen zo een verzoek om een verzuim te herstellen in het digitale dossier onder "Taken" wordt getoond. Dit geldt evenzeer voor een opvolgende gemachtigde. Die moet er op kunnen vertrouwen dat in het digitale dossier van de zaak die hij overneemt, een eventueel nog openstaande taak wordt getoond.

Nu, zoals de rechtbank heeft geconstateerd, de brief om de gronden in te dienen niet aan de opvolgende advocaat van de vreemdeling als taak getoond werd in het digitale dossier, is de termijnoverschrijding al daarom verschoonbaar. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep van de vreemdeling wegens strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.

De grief slaagt.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2017 in zaak nr. NL17.3055;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

47.