Uitspraak 201609274/1/V2


Volledige tekst

201609274/1/V2.
Datum uitspraak: 29 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling] mede voor haar minderjarige zoon,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 22 september 2016 in zaak nr. NL16.1185 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 26 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De gemachtigde van de vreemdeling (hierna: de gemachtigde) heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bij de rechtbank op vrijwillige basis digitaal te procederen (zie in dat kader ook de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3521). Bij digitaal procederen wordt gebruik gemaakt van het digitale systeem voor gegevensverwerking van de gerechten (hierna: het digitale systeem). Indien digitaal wordt geprocedeerd ontvangt de gemachtigde een afschrift van de uitspraak in het digitale systeem. Na het plaatsen van de uitspraak verzendt de rechtbank buiten het digitale systeem om daarvan een kennisgeving aan de gemachtigde. Dit geschiedt via een zogenoemd notificatiebericht dat via e-mail wordt verzonden naar het opgegeven e-mailadres. In het notificatiebericht staat vermeld in welke zaak een nieuw stuk is toegevoegd. De gemachtigde dient vervolgens in te loggen in het digitale systeem om van het stuk kennis te nemen, aangezien er geen zaaksinhoudelijke informatie in het notificatiebericht staat.

1.1. De gemachtigde betoogt desgevraagd dat hij op 26 september 2016 geen notificatiebericht heeft ontvangen op het moment dat de aangevallen uitspraak in het digitale systeem is geplaatst. Hierdoor heeft hij eerst op 8 december 2016 hoger beroep kunnen instellen, aldus de gemachtigde.

2. Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank onderzocht of zij de gemachtigde een notificatiebericht heeft verstuurd nadat de aangevallen uitspraak in het digitale systeem is geplaatst. De rechtbank heeft intern onderzoek verricht of in dit specifieke geval op de juiste wijze een notificatiebericht is verzonden. Het onderliggende technische onderzoek, alsmede de conclusie dat deze e-mail succesvol is verzonden en is aangeboden aan de e-mailserver van de gemachtigde, zijn aan de gemachtigde toegezonden.

2.1. De gemachtigde heeft zich desgevraagd uitgelaten over de bevindingen van de rechtbank en heeft betoogd dat hij daaruit bij gebrek aan technische kennis niets kan afleiden en persisteert dat hij het notificatiebericht niet heeft ontvangen.

2.2. De enkele stelling van de gemachtigde dat hij over onvoldoende technische kennis beschikt, vormt geen aanleiding om niet van de juistheid van het door de rechtbank verrichte onderzoek uit te gaan. Indien de gemachtigde zelf niet over voldoende technische kennis beschikt, had het op zijn weg gelegen om zich te laten informeren waarom het notificatiebericht hem niet heeft bereikt. Hij heeft dat echter nagelaten.

2.3. Gelet op het voorgaande wordt de conclusie van het technisch onderzoek van de rechtbank gevolgd, zodat de uitspraak op 26 september 2016 is bekendgemaakt. Het hogerberoepschrift is dan ook te laat ingediend. Omdat de gemachtigde geen omstandigheden heeft aangevoerd waardoor het niet aan hem is toe te rekenen dat hij het notificatiebericht niet heeft ontvangen, wordt tevens geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.

w.g. Verheij w.g. Duyster
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018

664.