Uitspraak 201806980/3/A1


Volledige tekst

201806980/3/A1.
Datum beslissing: 26 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:

1. Vermillion Energy Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf,
3. [appellant sub 3], wonend te Vinkega, gemeente Weststellingwerf,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,
verweerder.

Procesverloop

Vermillion Energy Netherlands B.V., het college en [appellant sub 3] hebben beroep ingesteld tegen het instemmingsbesluit van de minister van 11 juli 2018 (kenmerk: DGETM-EO / 18120913).

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft onderdeel D van het winningsplan Vinkega van 23 augustus 2016, inhoudende door Vermillion Energy Netherlands B.V. vertrouwelijk aan de minister meegedeelde bedrijfs- en productiegegevens, en de niet-geanonimiseerde inspraak- en reactiebundel van januari 2018 (zienswijzebundel) met zienswijzen en reacties op het ontwerp-winningsbesluit wijziging 'winningsplan Vinkega'.

Overwegingen

1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3. De minister heeft ter motivering van het verzoek, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM2590, aangevoerd dat de bedrijfs- en productiegegevens in het winningsplan vertrouwelijk aan hem zijn meegedeeld. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de zienswijzebundel persoonsgegevens van de indieners van de zienswijzen bevat en dat het vrijgeven daarvan inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van deze personen.

4. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang om de vertrouwelijk aan de minister meegedeelde bedrijfs- en productiegegevens niet openbaar te maken zwaarder dan het belang van het college en [appellant sub 3] om kennis nemen van deze gegevens.

Vermillion Energy Netherlands B.V. heeft deze stukken vertrouwelijk meegedeeld aan de minister. Deze stukken bevatten contourkaarten van het Vinkega voorkomen, specificaties van de opbouw van boorputten, petrofysische gegevens en gasanalyses, details van de seismische risico analyses en gegevens over de verwachte operationele kosten. Deze stukken bevatten wetenswaardigheden over de technische bedrijfsvoering of het productieproces van Vermillion en over de gemaakte kosten voor de winning van gas. De Afdeling acht daarom voor deze stukken het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

5. De minister heeft verzocht om de namen en overige gegevens waarmee de indieners van de zienswijzen in de zienswijzebundel identificeerbaar zijn niet vrij te geven. Het betreft hier persoonsgegevens, maar geen bijzondere persoonsgegevens.

Uitgangspunt is dat alle procespartijen ongehinderd toegang hebben tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Onder omstandigheden kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen en aanleiding zijn om de kennisneming van persoonsgegevens te beperken. In beginsel maakt de vermelding van naam- en adresgegevens of de herleidbaarheid van gegevens tot een bepaalde persoon op zichzelf geen zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die persoon dat dit een beperking van de kennisneming door procespartijen van die gegevens kan rechtvaardigen. De minister heeft niet nader gemotiveerd waarom in dit geval niettemin beperking van de kennisname van de naam en andere identificeerbare gegevens van de indieners van de zienswijzen geboden is.

Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de indieners van de zienswijzen minder zwaar dan het belang dat alle procespartijen volledige kennis nemen van de zienswijzebundel. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming van deze bundel niet gerechtvaardigd.

6. De Afdeling bepaalt dat de zienswijzebundel wordt teruggezonden aan de minister.

7. Indien de minister geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om een ongeschoonde versie van de stukken waarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. wijst het verzoek af wat betreft de zienswijzebundel;

II. verzoekt de minister binnen 7 (zeven) dagen na heden de niet geanonimiseerde versie van de zienswijzebundel aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen;

III. wijst het verzoek voor het overige toe.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Daalder w.g. Van Dijken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018